Menno ter Braak
aan
J.M.B. Stolte
Rotterdam, 13 januari 1930
R'dam, 13 Jan. '29
Mijn liefste Hanneke,
Gisterenavond had ik je na thuiskomst nog even willen schrijven, zoodat je tegelijk met je aankomst een brief van me zou vinden, maar het lot was er perse tegen, want aan het station vertelde van Vlaardingen me, dat er bij Gouda een spoordijk ingezakt was, zoodat we over Den Haag moesten reizen. Dat gebeurde inderdaad, en zoo kwam ik pas half één thuis. De lampenkap had veel te verduren, maar is toch uitstekend aangekomen en staat nu zeer feestelijk te branden! Hij doet het prachtig!
En nu zit je dus in Parijs en als je dit briefje krijgt, heb je waarschijnlijk al een eerste poolshoogte genomen. Is de indruk niet geweldig? Laat dat gauw overheerschen over je ongetwijfeld vrijkomende gevoelens van een-beetje-verlatenheid. Ik moet je bekennen, dat ik, in de tram zittend naar Utrecht, ook plotseling het rare idee onderging, dat we elkaar in drie maanden niet zouden zien, en me in die storm wel wat unheimlich voelde. Maar de afstand is toch eigenlijk niets en in gedachten wandel ik met je mee naar de Sainte Chapelle.
Ik plofte dadelijk al weer in allerlei werk hier, o.a. brief van Mannus Franken. Ik schrijf hem morgen.
En nu wacht ik op je bericht, dat je goed bent aangekomen. Dan van allerlei, wat er dezer dagen gebeurt. Het is nu al weer (te) laat.
Durf Parijs goed aan! Het is zoo verrukkelijk. Heel veel zoenen uit Rotterdam van
jouw Menno.
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum