J. Huizinga
aan
Menno ter Braak

Leiden, 22 januari 1939

Leiden, 22. I. '39

 

Waarde Menno,

Ik heb je boek gelezen, en geef enkele indrukken met des te meer genoegen weer, omdat die lectuur mij zeer goed bevallen is. Ik pik dus uit je breede en bonte reeks die opstellen uit, waarover ik mij het meest heb verheugd, en waarmee ik het volkomenst instem, en volg gemakshalve je eigen inhoudsopgave. Vooreerst dan Saenredam. Dat is mij van het begin tot het eind uit het hart gegrepen. En tegelijkertijd vind ik er een qualiteit in, trouwens evengoed in de meeste andere essays, die ik in je vroegere werk nog niet zoo had opgemerkt, nl. de voortreffelijke, bondige, gesloten vorm. Zijn het eigenlijk om- of uitgewerkte Vaderland-artikelen? dat is mij niet geheel duide lijk; in ieder geval verraden ze niets meer van journalistiek haastwerk, en staan op een zuiver litterair peil. Bij Rembrandt plaats ik opnieuw een hear, hear! Je verzet tegen de groote woorden en het ‘hinein’ geïnterpreteerde tragische conflict juich ik hevig toe. Je blz. 39 zou nog naar verschillende kanten uit te werken zijn.

Hofwyck: zeer fraai; juist dit woord past hier. Als tegenkant zou ik die allernaïefste en ongemeen bekoorlijke liefde tot het landschap van de prentkunst hebben gesteld: een Jan van de Velde b.v. - Ken je de geschriften van Bernard Palissy, den pottenbakker? Die zijn uiterst merkwaardig voor een, overigens zeer particuliere 16-eeuwsche natuur-appreciatie.

Je heele waardeering van Huygens is mij zeer naar den zin.

Diderot, uitstekend! Bij p. 54 ‘tot tranen geroerd’, zie in zijn Salons zijn bewondering voor Greuze's ‘Vadervloek’.

P. 64 bovenaan. Maar dit is toch niets verrassends. Dit is toch niet meer dan de eeuwenoude formuleering van het nominalisme?

Hier en daar ontmoeten wij elkaar in zake ‘spel’. Je these over Gorter is prachtig, maar de toer is mij te halsbrekend.

Leopold vind ik buitengewoon goed en goed geschreven.

Van Schendel's latere werk ken ik te weinig.

Van Kafka had ik nooit gehoord, Carrel's boek heb ik niet gelezen. Bij Gide vraag ik mij: maar prijs je niet in Gide, wat je in mij als ‘een stichtelijk slot’ disqualificeert?

Bij je Portugees: ik sprak van den mythus, die den logos wil verdringen, maar dat is voor mij iets anders dan het mythologische tegenover het logische denken. Zegeviert overigens het laatste eerst in de 19e eeuw, en niet reeds in Aristoteles?

Het zal je misschien verwonderen, dat juist bij je laatste stukken en het cursieve slot mijn aandacht verslapte. Het komt doordat mij die heele historische methodiek, mitsgaders de begrippen objectivisme c.a., individualisme en humanisme (dat ik nooit anders heb gebruikt dan voor de XV. en XVIe eeuw, al schelden Jan, P. en K. mij ook voor humanist uit) mijlenver de keel uithangen. Als het mij gegund is, nog wat te werken, word ik in historicis als de kinderkens, en bekeer mij tot naïef historicus (overigens zonder verworven inzichten op te geven). Voor de historie heb ik maling aan het heden; mijn contact met het verleden is een direct; misschien zou je het een muzikaal noemen. Nog hulde voor p. 269

Slotsom: ik vind je in dit werk verdiept en verhelderd; rustiger en eenvoudiger dan wat ik vroeger van je gelezen heb.

Maar nu nog je brief van 1 Januari. Ja, ik sta zeer beslist op het metaphysische standpunt, en deed dat al, lang voor die wending naar de christelijke ethische en dogmatische begrippen, waarover ik je schreef, eigenlijk zoo lang als ik mij herinneren kan. Zulke beseffen bestaan veel eerder dan men ze voor zich zelf ook maar eenigszins formuleert. Trouwens dat doe ik nog ternauwernood. Een sterk metaphysisch instinct, dat is het; een besef, dat het met deze wereld niet bekeken is (ik denk hier niet aan onsterfelijkheidsvoorstellingen), dat er vlak achter alles wat wij waarnemen en beleven nog iets anders zit, dat elk oogenblik in een vleug muziek of avondlucht of wat ook even half-bewust kan worden, en dat de zin der dingen is.

Het blaadje is vol, een vingerwijzing om te eindigen. Ik ga een drukke Februari tegemoet, maar zal in Maart eens een ontmoeting voorstellen.

Vele groeten,

t.t. J. Huizinga

 

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie