Menno ter Braak
aan
Maurice Roelants

Rotterdam, 19 juni 1932

Rotterdam, 19 Juni 1932

 

Beste Maurice

Dank voor je brief en herziene proef; ik doe mijn toezegging gestand en laat den geheelen passus vervallen, door alleen te schrijven: ‘voor alles zijn zij medicijnmannen of namaak-priesters’. Maar aangezien het vandaag de dag des Heeren is, wil ik je toch een kleine commentaar niet onthouden. Hoe eerlijker wij ons gemeenschappelijk beleid motiveeren, hoe aangenamer de samenwerking kan zijn.

Het feit van je ‘liberaal katholicisme’ is voor mij n.l. een aanwijzing in psychologicis zooals iedere andere aanwijzing het zou zijn. Ik kan nu eenmaal niet meer stilstaan bij de religie als iets afzonderlijks, waarvoor ook een afzonderlijk respect vereischt is; en dat niet uit vrijdenkerij, maar zuiver en alleen om redenen van hygiënischen aard. Ieder restant van religieus gevoel is voor mij een ergemis, zoodra het voorkomt bij menschen, die ik overigens hoogacht; ‘die Gewässer der religion fluten ab und lassen Sümpfe oder Weiher zurück’, zegt Nietzsche, mijn hobby; en deze Sümpfe veroorzaken onaangename geuren, juist in heerlijke streken, b.v. de streek Roelants. (vergeef mij bij voorbaat mijn directe terminologie; ik schrijf op het moment aan een principieel tegenstander). Wat mij juist tot een zoo vehement antichrist maakt, is het schouwspel van precies de besten in den lande, die door hun restanten christendom onzeker, vaag, sentimenteel, zelfs gedeeltelijk valsch tegenover zichzelf kunnen worden. Hoe het gros der menschen over den godsdienst ‘denkt’, laat mij betrekkelijk koud; of Jan, Piet en Klaas in de roomsche, in de luthersche, in de calvinistische kerk, in de synagoge of bij de vrijdenkers zitten, kan mij niets schelen; maar dat iemand als Maurice Roelants een ‘liberaal katholicisme’ in zich tolereert, drijft mij in den oorlog en doet mij de papen vervloeken, die hem door hun schietgebedjes en paternosters zoover hebben gekregen. En waarom kan ik mij er tenslotte bij neerleggen? Omdat ik uit ervaring langzamerhand geleerd heb, dat er, om nogmaals met Nietzsche te spreken, drie menschensoorten in onze samenleving rondwandelen; 1e de mensch van Rousseau, de groote meerderheid met het slechte geweten, die daarom ‘terug naar de natuur’ wil, of socialisme of communisme of godweetwat wil, 2ede mensch van Goethe, waartoe ik jou reken en waarop ik dus dadelijk terugkom; 3e de mensch van Schopenhauer, die voor alles actief en hygiënisch-manisch-waarheidszoekend is, die dus èn den mensch van Rousseau èn den mensch van Goethe boosaardig en afbrekend voorkomt; tot die laatste soort reken ik b.v. Eddy en mezelf (onze onderlinge verschillen betreffen niet deze onderscheiding namelijk). No 2 en No 3 kunnen in veel opzichten samengaan, o.a. bij het leiden van een tijdschrift als Forum, dat tegen No 1 gericht is; maar de verschillen blijven daarom wel bestaan en blijken bij aangelegenheden als deze.

Ziehier de beschrijving van No2, zooals Nietzsche die geeft: ‘Der Mensch Goethes ist der beschauliche Mensch im hohen Stile, der nur dadurch auf der Erde nicht versmachtet, dass er alles Grosse und Denkwürdige, was je da war und noch ist, zu seiner Emährung zusammenbringt und so lebt, ob es auch nur ein Leben von Begierde zu Begierde ist; er ist nicht der tätige Mensch: vielmehr, wenn er an irgend einer Stelle sich in die bestehenden Ordnungen der Tätigen einfügt, zo kann man sicher sein, dass nichts rechtes dabei herauskommt - wie etwa bei allem Eifer, welchen Goethe selbst für das Theater zeigte (vertaald: zooals bij de ijver, die Roelants voor het katholicisme toont) - vor allem, dass keine Ordnung umgeworfen wird. Der Goethesche Mensch ist eine erhaltende und verträgliche Kraft - aber unter der Gefahr, dass er zum Philister entarten kann, wie der Mensch Rousseaus leicht zum Katilinarier werden kann.’

Tot dit type mensch reken ik jou, en ik zou graag eens van je hooren, hoe je over deze psychologische eigenmachtigheid denkt. Uit deze definitie blijkt voor mijn gevoel precies, waarom wij elkaar zoozeer waardeeren en waarom wij op bepaalde punten geheel verschillen. De Goethe-mensch is altijd, juist door zijn scherpzinnigheid, tolerant; de Schopenhauer-mensch is het, ook door zijn scherpzinnigheid, nooit. Vandaar dat jij, als ‘der beschauliche Mensch im hohen Stile’, mijn uitval tegen de kerken als ‘schimpend en nonchalant’ moet beschouwen, omdat ze je in je beschouwende levenswijze bedreigen. Zooals Goethe zijn milieu van bekrompen aristocraatjes (Weimar) tolereert en zelfs tegenover Eckermann goedpraat, zoo tolereer jij de heerooms en het andere gedierte en praat het zelfs tegenover mij goed. Niet uit bewuste hypocrisie, maar omdat je de tolerantie noodig hebt voor je leven, omdat de ‘naakte waarheid’ (om bij uitzondering eens met Alie van Wijhe-Smeding te spreken) je in laatste instantie een boosaardigheid toeschijnt, die de tolerantie ‘im hohen Stile’ onmogelijk maakt. Ook jij zoudt dus, in de ongunstigste positie gebracht, tot philister kunnen ontaarden; dat is de schaduwzijde van den Goethe-mensch, die voortdurend welwillend in Weimar of in Rome leeft. Evenzoo kunnen Eddy en ik bestendig tot querulanten ontaarden; dat is òns gevaar.

Omdat ik nu geloof in het klierverschil tusschen Goethe en Schopenhauer, heb ik de betreffende regels in de proef veranderd. Niet uit tolerantie! Ik ben namelijk overtuigd, dat bij een volgende, principieeler en belangrijker gelegenheid, een uiteenzetting tusschen onze verschillen toch niet uit zal kunnen blijven; maar waar Goethe en Schopenhauer in ‘Een studie in schaduw’ geheel tegen Rousseau, onzen gemeenschappelijken vijand, samengaan, prefereer ik ditmaal een formeele nederlaag. Ik geloof n.l. ook, dat de Goethe, die op zijn hoede is voor het Philistertum, en de Schopenhauer, die op zijn hoede is voor het querulantisme, elkaar zeer lang kunnen waardeeren en elkaar tenslotte zelfs met eerlijke wapenen kunnen bestrijden, zoodat alle collegialiteit onderling geoorloofd is. Rousseau-Coster zal dat wel niet aannemen, maar daarvoor is hij dan ook slechts koster in de kerk (kleine k) der cultuur.

Clericale Goethe, uw anti-clericale Schopenhauer groet u hartelijk en wacht uw repliek. Deze brief tik ik, om er een doorslag van aan Eddy te kunnen zenden, die ongetwijfeld in dit tournooi belang zal stellen.

mhg. t.t.

Menno

 

N.B. Laat je niet door den last, die je ondervindt van je liberaal katholicisme, wijsmaken, dat je toch ook eigenlijk niet tolerant bent! Het geeft je voldoende steun te weten, dat deze last van minderwaardigen komt, en dat je van vol waardigen in dit opzicht nooit eenige last zult ondervinden!

 

Origineel: Antwerpen, Letterenhuis

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie