Aan Scissor
De Nieuwe Gids klutst voort in eindelooze deining,
In golven poezij, zoo diep-uit opgebloeid.
O schand! Die Scissor kletst tot klaklooze verkleining
Van onze bonte bent, van jeugdcadans doorstoeid.
Ook kersenbergen gij zijt liefdeloos vernederd,
Het ‘Zingend Hart’ gekrenkt, hebt eerbied voor deez' vrouw,
Die ons met eeuwenlange zangen stâag verteedert,
En nu weer nieuwe stof tot klagen krijgt! O jou
Verfoeid en prutsend Breker die 't bestaat
Te brijzelen de Goden die wij vormen
Diep in ons diep gedacht; neen, onverlaat,
Wij schouwen ongestoord, want onverlet de normen
Die Gods-Gedacht in Ikheid schouwen laat:
Ik ban U bliksemend naar 't wee der wormen!
p/o Willem Kloos,
Doublache
[p. 51]
Antwoord
Het zingen van uw jonge ziel
Is lacy tamelijk seniel
Wie toch uw neus ter toekomst draaien
En scheld met mij op oude paaien.
16 februari 1924
Scissor
(Uit het rijk der wormen)