De smaakbedervers

Dat er in de Residentie een ‘Centrale Raad van het Verbond van Actualisten’ is gaan bestaan, is een gebeurtenis, die de inwoners van Holland's ware hoofdstad, voorlopig niet aanzienlijk geschokt heeft. Dat dit lichaam het aantal bestaande brochures met een bastaard-kind vermeerderd heeft, ware eveneens nog te vergeven. Dat dit pamflet echter ter gelegenheid van zekere politieke vergadering, die in dit blad al meer ter sprake is gekomen, met propagandistische oogmerken de studenten in de weinig begerige handen wordt gedrukt, is een omstandigheid, die de zaak een ander karakter geeft; het is dan ook daarom, dat het misschien niet overbodig is, op deze plaats met enkele woorden op genoemde Raad en zijn wijze van ageren terug te komen.

Ik stel voorop, dat ik mij van politieke beoordeling onthoud, onbevoegd als ik in dezen ben. Actualist durf ik mij helaas nog niet noemen, maar het komt mij alleszins normaal voor, dat de genetische ontwikkeling onzer samenleving een zodanig ras bestaanbaar gemaakt heeft. Hier wil ik slechts enkele opmerkingen maken overde vrij onbeleefde houding dezer lieden tegenover de esthetica. Want politieke propaganda, mijne heren, heeft een ethisch-sociale, maar ook een esthetische kant.

Opgemelde brochure dan, die zo vrijgevig werd rondgedeeld, is gedrukt op een fond van diep-gloeiend oranje.

[p. 52]

Dit is verklaarbaar. Het is de kleur van de verfrissende sinaasappel en van ons Oranjehuis; meer nog, de opgaande zon pleegt ook stralen van die nuances uit te schieten. In het centrum van dit kleurveld bevindt zich een drietal pijlen, welke door een band worden samengehouden. Ook dit is niet bevreemdend. De pijlen zijn natuurlijk de actualisten, die door de Centrale Raad in gezellig samenzijn worden verenigd. En de daarom gegroepeerde letters V.V.A. zal niemand verklaren als ‘Vereeniging voor Arbeidersbelangen’; voor zulke vergissingen behoedt ons vanzelf ons associatie-vermogen. Maar op zijn minst eigenaardig is het van de ontwerper van deze band in de linker- en rechterbovenhoek twee zwaarlijvige vraagtekens te plaatsen. Stel U voor, dat men op de voorzijde van ieder boek enige vraagtekens gaat zetten, uitsluitend omdat men vóór het lezen nog niet kan weten wat de inhoud bevat! Mijne heren, dat zou dolzinnig zijn, niet waar? Natuurlijk reageren wij bij het openen van een boek ‘???’! Het is absoluut onnoodzakelijk deze instinctieve gedachten nog eens in drukinkt voor ons te zetten. Van de uitgeverij ‘Gé Dorgelo's Reclamebureau’, die toch wel meer zulke zaakjes bij de hand zal hebben gehad, ware tenminste te verwachten geweest, dat zij de Centrale Raad van zulke dingen had afgehouden!

Maar nu de inhoud, die door de heer H.A. Sinclair, woonachtig te 's-Gravenhage werd samengesteld; deze toch is ontegenzeggelijk enigszins belangrijker dan de omslag, waaraan wij alleen beschouwingen kunnen vastknopen, terwijl hier de gehele actualistische zaak voor het grijpen ligt. Vondel placht, naar men zegt, de taal van het scheepsvolk te beluisteren om zijn idioom te verrijken; de heer Sinclair ging waarschijnlijk evenzo te werk, maar algemeen-menselijker; hij beperkte zich niet tot de marine, maar legde zijn oor te luisteren op kermissen, in het parlement, op de Nieuwmarkt, bij de profeten van het Oude Testament, de putjesscheppers (van zijn vijanden leert men ook) en zovele anderen. En daaruit stelde hij zijn zeer bijzondere tongval samen,

[p. 53]

die nu eens schuimt als een waterval, dan weer raast als een fel bewogen theeketel, straks klaagt als een verlaten châtelaine of voorzegt als koffiedik. Het blijft dan ook te betreuren, dat de heer Sinclair zo weinig de gave der synthese bezit; immers dan ware zijn betoog een actuele actualistische Ilias geweest, terwijl het nu (het spijt mij oprecht) een smaakbedervend wanprodukt is. Hoe waagt U het, geachte heer Sinclair, in tien regels splijtzwammen welig te laten tieren, hyena's der maatschappij te laten optreden, een storm van wanorde te bezweren, Duitsland te laten zieltogen en Rusland te laten wegteren! En dat alles op de nuchtere maag dezer lethargische samenleving! Dit is te veel voor ‘het ontvankelijk gemoed der rijpere jeugd’, voor ‘de suffe geest van intellectualisme’ zonder ‘wilskracht, volharding en plichtsgevoel’; moge Uw hoop op een degelijker jonkheid met een ‘nieuwe, frisse literatuur’, in tegenstelling tot de hedendaagse zeer onfrisse, dus ijlings in vervulling gaan! Wij zenuwlijders zijn te teer voor Uw woordenpracht en Uw goudeneeuwse mentaliteit!

Het zou onaardig zijn tegenover de heer Sinclair partijdig te citeren. Ieder mens wordt wel eens meegesleept door ontroering en hij heeft dan nu eenmaal veel woorden nodig om daarvan te getuigen. Ik bezweer U echter, lezer, dat deze weinige citaten meer dan voldoende zijn, daar de schrijver in één roes door zijn onderwerp rondzwemt, proestend en blazend, bezeten door het schutterig gebaar. En ik beschuldig hem ervan, dat hij van actualisten in hope achterlijke democraten maakt.

Er staan vele bemerkenswaardige zaken in deze brochure. Volledigheidshalve zij b.v. vermeld, dat het Verbond zich in Stammen (Christelijke, Rooms-Katholieke en Neutrale) splitst; dat de contributie f 3.- bedraagt (insigne inbegrepen), dat de Italianen ergens door bezield zijn, dat het meerderheidsbeginsel berust op de stelling, dat tien dwazen het beter weten dan negen wijzen, enz. Maar dit zou tot de politiek voeren. Mijn bedoeling was het slechts te betogen, dat zo lang men wenst dat ‘diep-krachtig doordreune der Vaderen Erf-

[p. 54]

deel het groot geluid van plicht en vertrouwen’ en vertrouwt, dat eenmaal ‘Jan Kordaat stoer zal daar staan’, het begrip van goede smaak totaal afwezig is; althans in de ogen van enkele zonderlingen, die cultuur niet als een degeneratie beschouwen.

 

23 februari 1924

Scissor