Comoedia
George W. Cohan, De zeven sleutels van Baldpate.

Wij gaan Comoedia, het enfant chéri der studenten, verliezen. Want verandering, ‘concentratie’ betekent in zekere zin verdwijnen, ten gronde gaan in een bepaalde vorm, die ons lief was geworden. Comoedia, zoals het was in de Amsterdamse toneelwereld, vulde een leemte aan, voorzag in een behoefte. Het was niet georiënteerd naar het massale, maar naar het verfijnde. Het streefde niet naar de brede suggestie van een geweldige regie, maar wist in beperking en soberheid de duurzame genegenheid te winnen van een aantal getrouwen, die daarom niet zonder weemoed dit gezelschap een andere toekomst zien tegemoet gaan. Wat het gebracht heeft, gedenken wij in dankbaarheid; voor wat komen zal, koesteren wij de beste wensen.

 

Lang uit te weiden over deze nieuwe alleramusantste grap heeft weinig zin; het zal geen gevestigde culturen omverwerpen en steunt grotendeels op het verzorgde spel. Ook in dit opzicht heeft Comoedia zich een naam gemaakt, die door deze opvoering nog eens volkomen bevestigd wordt. Een blijspel, een ‘geheimzinnig melodramatisch’ blijspel zelfs; een dolle parodie van treinlectuuridealen, die een plotselinge en verbijsterende verwezenlijking vinden en binnen behoorlijke tijd weer ontmaskerd worden; een geestige maskerade van één nacht, dit zijn vagelijk de begrenzingen, waartussen de fantasie van Cohan zich te buiten heeft gegaan. De rest

[p. 77]

ga men zelf aanschouwen, want meer te zeggen is verraad.

Constant van Kerckhoven is een onbetaalbaar beetgenomen auteur van detectiveromans, die zich ook zonder zijn Half Watt Kaart, als geniaal komisch talent weet te handhaven. Hij bedreigt en wordt bedreigd, schiet en wordt beschoten, alles met zijn bekende, onverstoorbare zelfbeheersing. Naast hem deinzen zijn medespelers naar het tweede plan. Willy Haak is een vaardige quasi-reportster, Ben Groeneveld een liederlijk lelijke kluizenaar, Chapelle een doortrapte burgemeester, Carel van Hees een kostelijke oude heer. Zij hebben zich met een apart stelletje boeven omringd, die in Mien van Kerckhoven, Kaart en Sterneberg waardige representanten vinden; Lobo als Inspecteur blijkt al geen haar beter.

De portier en zijn eega (de Gruyter en Truus Spitzen), benevens de ook al suspecte Weduwe van Julia de Gruyter zijn daarentegen niet vrij van dilettanterigheid. Men oordele verder zelf en onderzoeke vooraf de slagvaardigheid van zijn associatievermogens.

Deze farce, door Dirk Witte zeer vlot vertaald, zal voor Comoedia ongetwijfeld een nieuw succes worden.

 

29 maart 1924

M.t.B.