Der Blaue Vogel

Het ballet is in Holland opgegaan in de grote ‘scène’ van de revue of de operette; steeds meer heeft het de uiterlijkheid gezocht, de kwantiteit der girls, de voze lappendeken der toiletten, het banale klatergoud en het listig gecamoufleerde naakt. Dit alles is amusement geworden en als zodanig kuis en weelderig opgebloeid in Henri ter Hall of plat en grof-geestig opgeschoten in Rido. Het wordt niet meer vermeld in de annalen der kunst en men kan er bij roken en eten, zonder voor gek te worden aangezien.

Hoeveel mogelijkheden van verdieping dit genre in zich draagt, bewijst de in onze stad weer met geestdrift begroette Blaue Vogel. De geest der revue is hier vlees geworden zó, dat hij nauwelijks herkenbaar te voorschijn komt. Hij heeft zich naar binnen gewend, introspectie gehouden van zijn elementen; hij is teruggekeerd tot zijn wezenlijkheid, de kern: de signifische beweging. Geen gebaar behoort zonder betekenis te zijn, geen ritme zonder draagkracht. Geen kleur moet verspild worden zonder tegelijk het geheel van de scenische ruimte samen te stellen. Geen klank mag gehoord worden, wanneer hij niet bijdraagt tot de totale zin..... Zo is de kunst van Der Blaue Vogel een herstel van noodzakelijkheid op een gebied, waar alle hartstocht naar willekeurige veelheid, naar smakeloze prachtontplooiing scheen uit te gaan.

Daarom is deze metamorfose van de balletgeest bijna misleidend. Toch is dit het ballet, teruggebracht tot de

[p. 330]

vereenvoudigde voorstelling van zijn bedoelingen. De plastische beweging is oorzaak en daarom hoofdzaak van de kunstemotie; immers de zang is beperkt tot decoratie, auditieve opvulling, niet bestemd voor explicatie. De zin schuilt in het visuele, meer dan in het gezongen woord, al is de verhouding wisselend. En vóór alles is de herwonnen concentratie hier beknoptheid in de tijd. De beweging, de kleur mag niet vervelen; de herhaling wordt gebroken door de inschuiving van een nauwelijks merkbare pikanterie. Aldus heeft dit veredelde cabaret het patent van bijna logische zinrijkheid in een kort ogenblik van aanschouwen; daarin geeft het meer levenslijnen dan een gedetailleerd psychologisch drama. Het mag daarom ‘expressionistisch’ heten, niet alleen in zijn picturale middelen, maar ook in zijn uitdrukkingswijze van ‘het’ leven.

Niet alle nummers van het programma droegen dit stempel van hoge kunstzin. ‘Hollaendische Fayence’, ‘Im Monat Mai’ b.v. deden sterk denken aan het effect-om-het-effect der revue-scène, al was dit effect hier zo zuiver mogelijk gestyleerd. ‘Die Zwerge’, ‘Die Dame, Kutscher und Amor’, ‘Die Traurige Prinzessin’ hebben echter daarbij de ironische zin der beweging, die door zichzelf te parodiëren zijn werkelijkheid aangeeft.

De prachtige eentonigheid der twee litaniën ‘Und das Leben siegt....’ en ‘Die Ewige Frage’ zette de traditie der ‘Wolgaslepers’ voort. Vanwaar stamt de zware melancolie uit deze stemmen, wier russisch voor ons slechts muzikaal, geen verstandelijk begrip meebrengt en wier duits zo mogelijk nog onverstaanbaarder is? Hier overheerst het auditieve element het visuele, dat geheel tot roerloosheid is gebracht; wij horen het gezicht.....

De heer Jushny is een uitstekend, hoewel weinig vlot conférencier, wiens humor de stijl van de avond niet verstoort. Want deze kunst is fragmentarisch te genieten; ter afwisseling is het bovendien origineler een balspel te spelen, dan haagse hopjes te kauwen.

10 oktober 1925

M.t.B.