Menno ter Braak
aan
L.J.C. Boucher
22 november 1934
22 Nov. 1934
Fa. L.J.C. Boucher
te 's-Gravenhage
Zeer geachte Heer Boucher
Voor den goeden vorm deel ik U bij dezen mede, dat ik Uw brief van 19 dezer heb ontvangen en gaarne accoord ga met den inhoud. Een contract lijkt ook mij onnoodig, bij het bestaan van deze correspondentie.
Ik zou alleen (dit dus in afwijking van uw brief) willen stipuleeren, dat ik mij voor een eventueele herdruk voor een goedkooper bedrag (die dus niet het karakter draagt van een bijzonder luxe-uitgave, zoals de eerste druk) geheel vrij houd. Het kan n.l. in bepaalde omstandigheden voor mij van belang zijn, dat dit werk wordt ingevoerd in de reeks boeken, die van mij bij Nijgh & van Ditmar verschijnen. Het spreekt vanzelf, dat ik, mocht zich het geval van een herdruk voordoen, tegelijkertijd met U overleg zal plegen.
Wat de beide stukken uit ‘Man tegen Man’ betreft: volgens het desbetreffend contract ben ik gehouden, den heer Stols bij overname van fragmenten grooter dan 6 pagina's om toestemming te vragen. Ik zal dat dan ook zeker doen, al heeft de heer Stols zijnerzijds zich nooit aan de bepalingen van het contract gehouden, zodat ik moreel vrij ben om te doen en laten wat ik wil.
Ik heb vertrouwen in Uw opvattingen van de bandkleur: die van Greshoff's boek is uitstekend; donkerblauw of donkergroen in dezelfde uitvoering zal zeker ook goed zijn. Zooals ik reeds zeide: de editie-Greshoff lijkt mij een moeilijk te overtreffen standaard.
met de meeste hoogachting
Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum