E.J. van der Brugh
aan
Menno ter Braak
Tiel, 28 juni 1928
Tiel, 28/6 '28
Waarde Menno
Van morgen kwam het respectabele boekdeel bij mij binnen. Mijn compliment voor het volume. Ik heb altijd respect gehad voor de kwantiteit ook. Een min of meer juiste opmerking te maken, dat gaat nog, maar een boek schrijven, dat is nog een andere prestatie. Ik zal het rustig lezen en er mijn gebrekkige wijsheid over Augustinus mee aanvullen - want die schijnt er een geestelijken rol in te spelen. Mijn gelukwensch met dit slot van je academische loopbaan of ten minste voorloopig slot.
Aan je paranymphen heb ik geschreven, dat ik het promotiediner niet zal bijwonen. Ik heb de laatste tijden allerlei onaangename dingen te verwerken, waarvan ik me wel niets moet aantrekken zooals goed bedoelende menschen zeggen, maar die mij toch onplezierig stemmen. En het moet je maar overkomen! - Zoo voel ik me dus niet in staat om op een promotiediner die stemming te helpen bevorderen, die er behoort te wezen, en er als een oude brompot bij te zitten, daarin heb ik geen zin. Het spijt me wel. Ik had graag eens gehoord wat je vrinden, [onleesbaar] en [onlesbaar] daar over jou en Otto te vertellen zullen hebben. Ik had graag ook dit gelukkig slot van je studie door mijn bijna kale hoofd en ruim 50 jaren een zeker decorum bijgezet. Maar 't is beter zoo. Intusschen dank ik je nog wel zeer voor de uitnoodiging, die ik zeer op prijs stel - en ik hoop dat het een dag van groote voldoening voor je moge worden.
Vale
t.t.
E.v.d. Brugh
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum