Menno ter Braak
aan
Cor Bruijn
Den Haag, 10 juni 1937
10 Juni '37
Zeer geachte Heer Bruyn
Hartelijk dank voor Uw inlichtingen. Ik denk, dat ik daarmee een heel eind kom. De voor-artikelen, die ik U gaarne verschaft had, kan ik nergens meer krijgen, aangezien ze volkomen uitverkocht zijn en ik zelf er slechts één van had bewaard voor mijn archief. Alles wat verder verschijnt, laat ik U echter direct toezenden. (Het stuk van Montijn hebt U zeker reeds ontvangen?)
Inmiddels is U zeker ook ter oore gekomen, dat de weduwe Douwes Dekker op dreigenden toon aan den heer v.d.H. en mij geschreven heeft. Ik heb haar nu geantwoord, dat zij, ondanks haar onhebbelijke manier van optreden, mijn doorslag van het afschrift ter inzage kan krijgen, als zij zich tenminste verplicht, daarvan geen publicatie of mededeeling te doen, alvorens de correspondentie in Gr. Ned. is afgedrukt. Benieuwd, wat zij daarop antwoorden zal.
Nog een minder aangename ontdekking is (dit strikt onder ons), dat ook de heer v.d.H. niet zoo ‘belangeloos’ is als hij zich liefst voordoet. Hij beschouwt n.l. het afstaan van de brieven als een soort introductie om mij met feuilletons te overstelpen, en dat op een nogal opdringerige manier. Kennelijk interesseert hem deze zaak alleen als ‘brug’ naar publicaties van zijn hand in Het Vad. Zoo heeft een bronnenstudie als deze eigenaardige gevaren. Ik hoop zoowel de een als de ander te overwinnen.
Nogmaals hartelijk dank voor Uw bijstand, waarzonder ik niets had kunnen uitrichten.
m.v. gr. Uw
Menno ter Braak
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum