Marcus
de Jong
aan
Menno ter Braak
Den Haag, 24 augustus 1939
Den Haag, 24 Augustus 1939
Waarde Ter Braak,
Volgens afspraak zend ik je de letterlijke vertaling van het antwoord van Aquilino Ribeiro, dat dus niet voor publicatie in ons land meer in aanmerking kan komen, zoals wij gisteren zijn overeengekomen. Staat jouw hoofd overigens op het moment nog naar literaire polemieken? Mag ik je nog even vragen te informeren, of Het Vad. een recensie-ex. heeft ontvangen van ‘Dom Francisco Manuel de Melo, De strijd in het Engelsche Kanaal.....’, uitgegeven als extra-nr. van het Marineblad, Juli 1939? De Tel. van 13 Aug. heeft er al een uitvoerig artikel aan gewijd.
Met vr. gr.
gaarne,
M. de Jong
Diário de Lisboa van Donderdag 27 Juli 1939
(Antwoord van Aquilino Ribeiro )
‘Ik ben inderdaad door Dr. J. Brouwer aangezocht om de vertaalrechten van O Homem que matou o Diabo aan een zekere Hollandse uitgever af te staan. Toen de zaak beklonken was, heeft mij genoemde Heer in het Spaans geschreven, welke taal hij zich verontschuldigde te gebruiken: “Claro está que trataré de dar una traducción fiel y artística; si surgen dificuldades le escriberé para que me las aclare” (het spreekt vanzelf dat ik zal trachten een trouwe, artistieke vertaling te geven; als er zich moeilijkheden mochten voordoen, zal ik U schrijven, opdat U ze mij verklaart. ) Door deze woorden in het bijzonder en door al het overige is het nooit in mij opgekomen, dat het werk de vervalsing zou ondergaan, welke Dr. M. de Jong openbaart. Ik heb altijd gedacht, dat, wanneer een boek iemand aanstaat, dat dat was om hetgeen er in zijn bladzijden stond en niet om hetgeen de lezer, in dit geval de vertaler, wel zou willen, dat er stond. Als de geest van het werk de denkwijze van Dr. Brouwer, of, laten we aannemen, de meerderheid van het Hollandse publiek niet aanstond, waarom heeft hij dan het noodlottig idee om het te vertalen geen weerstand kunnen bieden? De voorkeur voor een boek spruit voort uit een gevoel van overeenkomst (sympathie) die het opwerkt, of uit de smaak die men vindt in zijn opzet, zijn bizondere facetten, zijn tendens. Daarom kan ik niet nalaten onder hevig protest mijnerzijds de verminkingsarbeid te veroordelen, die Dr. J. Brouwer op mijn werk heeft toegepast, aangezien het getuigenis van zijn landgenoot formeel is. Ik ken geen Nederlands, en evenmin wil ik voor het ogenblik de mogelijkheden nagaan, die mij ten dienste staan, om herstel te eisen van de schade, die mij is toegebracht. Ik maak van de gelegenheid gebruik om Dr. M. de Jong hartelijk dank te zeggen voor zijn zo edelmoedige daad van literaire hygiëne en ik hoop hem te tonen, dat die aanslag niet zonder gevolgen (er staat: sem lendemain) zal blijven.’
Origineel: particuliere collectie