H.W. dèr Mouw-van Enst
aan
Menno ter Braak

Den Haag, 13 oktober 1932

den Haag, 13 Oct.

Zeer geachte Heer,

Door allerlei vervelende drukte kon ik U niet dadelijk antwoorden.

Ik kende deze zomer! verzen niet, wél het laatsten sonnet. Eerlijk gezegd vind ik ze vreeselijk. 't Zal wel een heel origineele visie zijn, maar het onaesthetische vind ik véél gewichtiger. 't Zoogenaamd ‘onfatsoenlijke’ schokt me minder dan het ontzettend vieze. Ik kan alleen geloven, dat deze verzen ontstaan zijn in een erg ongelukkige, cynische bui, en ik neem aan dat niemand er iets bij verliest als hij de dichter van ‘Brahman’ niet van deze zijde leert kennen.

Voor U en Vic en misschien nog een paar anderen die z'n werk bestudeeren, is het natuurlijk wèl hoogst interessant om hem ook eens zóó te zien, maar ik geloof, dat het publiek zich na het lezen, van deze verzen nog meer zal afwenden van den onpopulairen dichter.

Vindt U dat deze verzen iets met poëzie te maken hebben en gelooft U dat iemand er iets beter of gelukkiger door wordt, als hij dit gelezen heeft? Integendeel, geloof ik. En als hij ze had willen publiceeren waarom heeft hij ze dan niet opgenomen in één van de bundels? Evenals het laatste vers, dat hij er blijkbaar óók niet goed genoeg voor vond?

Ik meen, dat hem groot onrecht zou worden aangedaan, als de verzen geplaatst werden, omdat hij ze zelf blijkbaar niet waard heeft gevonden om ze in ‘Brahman’ op te nemen en dus geen publicatie wenschte.

Ik heb Vic en U nu ook, volkomen vrijheid gegeven om te publiceeren wat U beiden geschikt leek en daar houd ik mij aan, maar ik vind het vreeselijk, dat men een indruk van hem zal krijgen, die onrechtvaardig is.

Zóó was hij niet, tenminste hoogst zelden en de menschen die in hem een ‘verlate dominee’ zien, moeten dat dan maar blijven doen, vind ik.

Maar vindt U beiden, dat mijn bezwaren geen steek houden, doet U dan wat U 't beste vindt. Alleen zou ik dan graag willen vragen ze, nadat ze in ‘Forum’ verschenen zijn, niet in dezelfde uitgave van de Jeugdverzen op te nemen, omdat ik vind, dat die er absoluut door wordt bedorven.

Ik sluit hierbij in een vers, een héél persoonlijk, dat U misschien niet kent, dat ook niet is geschreven om te publiceeren, maar wat er mijns inziens dan nog 100 × meer voor in aanmerking komt.

Omdat het mijn éénige afschrift is, zou ik het, bij gelegenheid graag terug hebben.

Met veel vriendelijke groeten ook aan Uw vrouw.

Hoogachtend,

Uwe N. dèr Mouw v. Enst.

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie