Briefwisseling Menno ter Braak - Wim van Norden
Menno ter Braak
aan
Wim van Norden
Den Haag, 21 juni 1939
Den Haag, 21 Juni '39
Zeer Geachte Heer v. Norden
Het is geen phrase, als ik U zeg, dat ik Uw verhaal geboeid heb gelezen. Daarmee is ook al gezegd, dat ik er veel in zie, want mijn vak heeft mij wel zoozeer afgestompt tegen de bekoringen van het middelmatige, dat ik daarvoor geen kopje thee meer laat staan (zooals ik hedenmorgen wel deed voor uw verhaal.) Mijn hoofdbezwaar is dan ook eigenlijk geen bezwaar in den gebruikelijken zin, het geldt Uw afhankelijkheid van Kafka, die, dunkt mij, een goeden lezer direct opvalt. (Des te pleizieriger zou ik het dus vinden, wanneer U mij meedeelde, dat U ‘Der Prozess’ nooit gelezen had!). Deze afhankelijkheid is echter meer een natuurlijke verwantschap, dan een slaafsche navolging; want ware dat niet zoo, dan zou ik mij geïrriteerd gevoeld hebben onder de lectum door dat Kafka op den achtergrond mij bij bleef; ik konstateerde de verwantschap echter pas, nadat ik het verhaal met wezenlijke belangstelling ten einde had gelezen. Er zitten trouwens ook elementen in, die zeer persoonlijk aandoen. Wat U gemeen hebt met Kafka, is het als vanzelfsprekend aanvaarden van het wonderbaarlijke, als een gegeven iets; hetzelfde vindt men bij Jeroen Bosch, waaraan mij Uw optocht van gedrochten even deed denken.
Ik acht uw verhaal zeker waard om in een tijdschrift te worden gepubliceerd. Ik zou U adviseeren, het te zenden aan het tijdschrift Werk. De redacteur daarvan, A. van der Veen, is mijn collega aan het Vad., en als U mij in dien geest even een signaal geeft, zend ik het manuscript (dat ik tot Uw antwoord hier houd) aan hem door.
Hebt u nog meer werk?
M.vr.gr. en hoogachting,
Menno ter Braak
Origineel: particuliere collectie