Briefwisseling Menno ter Braak - Julius Pée
Julius Pée
aan
Menno ter Braak
Lokeren (België), 28 april 1937
Lokeren, 28 April 1937
Zeer geachte heer Dr.!
Het is mijn schuld niet dat ik wat laat antwoord. Ik kreeg een nummer van Het Vaderland uit... Brussel, en daar men mij niets dan één blad zond, kende ik noch stad noch straat.
Mevrouw D.D. jr. had ik mij toch wat fijner voorgesteld. Zij liegt. Nooit schreef zij mij een antwoord en wat ik met den Bassani van Napels voorhad, verzwijg ik liever. Maar later zullen er - onvermijdelijk - nog andere brieven het licht zien.
Mevrouw DD. jr. ligt met heel haar familie DD. overhoop. Wilde mevr. Dr. Ruysch of mevr. Hoogendijk met open kaarten spelen, dan zou mevr. E.D.D. jr. gauw zwijgen.
Ik wist dat ik de meeningen van anderen niet behoefde. De brieven van Edu (van 1891 tot 1908) zouden voldoende zijn geweest. Maar ik hoopte iets in zijn voordeel te vinden, als leeraar b.v. of als kunstenaar of zoo. En 't een was al erger dan het ander.
In 1929 zat mijn oudste zoon eens op de Belgische legatie te Tokio, bij den ambassadeur de Bassompierre. Toevallig werd over literatuur gesproken, de Havelaar kwam er bij te pas en een hollandsch attaché zei: ‘Ik ben een oud-leerling van Multatuli's zoon. Deze zei in volle klasse dat zijn vader een ploert was.’ Mijn zoon schreef mij dat in 1929, toen ik nog niet dacht aan het uitgeven van Tine's brieven aan Potgieter.
Laat mij U innig danken voor Uw gunstig en kordaat oordeel over mijn Multatuli-boek. Wij waren eerst tegen Multatuli (als vader), maar de feiten kregen ons om. Aan mijn ergsten vijand, zoo ik die had, zou ik zoo liefdelooze kinderen niet toewenschen.
Krijg ik een paar nrs van het blad, waarin mijn antwoord verschijnt?
Met dank bij voorbaat.
Hoogachtend,
Uw J. Pée
Ik kan het Ned. weekbl. van Mei of Juni 1924 niet opgeven, want ik kreeg maar een knipsel toegezonden (in Maart 1937), uit Rotterdam.
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum