Menno ter Braak
aan
Adriaan van der Veen
Den Haag, 18 november 1938
Beste v.d.Veen
Tot mijn spijt moet ik je desillusioneeren wat de oproep tot huldiging van Greshoff betreft; die was niet van mij, al had de heer [onleesbaar] zich veroorloofd er mijn naam op te zetten. Ik wist van niets, en de heele zaak [onleesbaar] mij erg. Niet dat ik iets tegen het idee heb, maar de wijze waarop bevalt mij heelemaal niet; zoo zou ik nooit op het idee zijn gekomen om jou geld te vragen voor een dergelijk doel, wetend dat je het veel te goed zelf kunt gebruiken. Maar soit, de man heeft het gedaan, en zich ook al geëxcuseerd; de aardigheid is er voor mij echter af. Die verdomde huldigingsneigingen der [onleesbaar] haat ik.
Jouw idee is inderdaad aardig, en het kan, dunkt mij, Greshoff niets anders dan genoegen doen. Alleen zou ik de voorkeur geven aan een ‘feestbundel’ ter eere van J. Greshoff (met willekeurige bijdragen en dus één inleidend stuk over hem, b.v. van jou); een soort ‘Festschrift’, zooals die vroeger in Duitschland veel verschenen. Dat lijkt me veel doelmatiger en zinrijker dan dat al die lieden achter elkaar over Greshoff gaan praten. (Tenzij er natuurlijk ontzettend veel variatie in al die uitlatingen is of een der bijdragen een bepaald deel van Greshoffs oeuvre betreft).
Ik krijg dan nog even de proef? Dank.
Menno ter Braak
Origineel: Amsterdam, Erven K. Lekkerkerker