Simon Vestdijk
aan
Menno ter Braak
Den Haag, 30 september 1932
Haag 30-9-'32
Beste ter Braak,
Ik had al eens wat eerder van me laten hooren, maar ik ben al ongeveer een maand ‘overspannen’, zooals men zegt, gedeprimeerd, in de put, of hoe je 't noemen wil. In ieder geval is 't verdomd onaangenaam, ik ben nergens toe in staat, niet tot 't voeren van een gesprek, niet tot schrijven, en ook lichamelijk ben ik slap. Ik sla geen wartaal uit, of zoo, maar soms denk ik, dat ik nog veel liever goed ‘gek’ zou zijn dan zoo half. Enfin, ik neem maar opium, en lig ongeveer den heelen dag op bed. Mijn familie is gelukkig op dezen toestand ingeschoten, zoodat ik daar geen last van heb. Ik heb dit grapje vanaf mijn 17e jaar, vrijwel elk jaar, en 't duurt maanden. Ik heb je meen ik al eens verteld, dat zelfs de dieptepsychologie mij niet vermocht te helpen, mijn ‘complexen’ waren me al griezelig duidelijk voordien, en mochten dus nauwelijks dien naam dragen! Maar genoeg hierover. Laten we onze bijeenkomst nog wat uitstellen! Ik zou 't wel prettig vinden je hier te zien, maar we zouden er zoo weinig aan hebben, of ik zou me moeten forceeren. Maar laat eens hooren, hoe 't jou gaat, over je litteraire werkzaamheden, en over nieuwtjes uit de litteraire wereld. Voor dit soort afleiding ben ik erg gevoelig. Ik lees af en toe wat in Proust, die ik geweldig goed vind. Je moet even aan z'n lange zinnen wennen, en hier en daar is hij wel wat te theoretisch en ‘wetenschappelijk’ maar ik heb er toch alle bewondering voor. 't Is zeker van het niveau van Huxley, en Gide is er een klein knaapje bij.
Zoodra ik beter ben, hoop ik je weer te ontmoeten, maar ik weet bij benadering niet wanneer dat zijn zal.
Met beste gr., ook aan Truida,
t.à.t. Vestdijk
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum