Menno ter Braak
aan
H.A. Gomperts

Den Haag, 20 mei 1938

20 Mei '38

 

B.G.

Het Shakespeare muisje heeft voor mij al een aardig ‘staartje’ gehad; hetgeen je misschien iets zal verklaren van het wonderlijke stuk gisterenavond in de N.R.C., dat den indruk vestigt, als zou een geheime, anonieme Fronde tegen deze N.R.C. en haar Romeo-beschouwer zijn ontstaan.

De zaak zit zoo:

Ik mocht een briefje lezen van de hoofdredacteur van de N.R.C., mr. Swart, aan mijn hoofdred., den heer Schilt, waarin de eerste heer zijn misnoegen over mijn ‘aanval’ op de N.R.C. in vrij krasse bewoordingen uitsprak; het was niet welvoeglijk om een ‘gelieerd blad’ te attaqueeren (liberalisme!). De laatste zin was: ‘Er is geen rel, of de heer ter Braak schijnt er bij te pas te komen.’ Dit laatste nu heb ik niet ‘genomen’, omdat ik van dien heer Swart geen commando's of berispingen wensch af te wachten, [zijnde] hij, hoe ‘gelieerd’ ook, niet mijn superieur. Zoo bezocht ik hem gisteren op zijn bureau, waar hij hoog van den toren begon te blazen over het feit, dat ik aan de ‘verkrachting’ van Shakespeare, nog wel door een ‘stedent’, een zekere Gómperts, zooveel aandacht had besteed. Ik was een ‘ontwortelde’ (hetgeen ik hem dadelijk en geestdriftig heb toegegeven, omdat ik tòch geen boom ben), en daarom belust ben op de negativiteit etc. Daarop volgde een college over Shakespeare, waarbij ik slechts met moeite aan het woord kon komen, maar hem toch eindelijk met citaten uit ‘Macbeth’ een weinig verbijsterd heb. Volgens hem was Sh. zoo hoog en onaantastbaar, dat wij er voor eeuwig af hadden te blijven etc.etc. Ik heb hem herhaaldelijk het tegendeel verzekerd, natuurlijk zonder resultaat, alleen ‘zou hij er toch eens over nadenken, over dat wat u over Macbeth zegt’. Tenslotte nam hij het woord ‘rel’ terug, waarom het mij te doen was. Dit alles werd begeleid door het gekuch van zijn draadharige Terrier op den achtergrond. Hij zelf, volkomen nuchter, maakte op mij soms den indruk van geborreld te hebben, als hij over Sh. sprak. Enfin, 't is een fatsoenlijke man, van ‘measure, time and place’.

Voor dien had ik gesproken met Hunninger, den toneelcriticus en schrijver van het artikeltje over de voorstelling, een zeer geschikten man, die de zaak heelemaal niet zoo tragisch had opgevat en een antwoord had geschreven. Dat is het stuk in de N.R.C. van gisteren, maar dan door Swart gecastreerd en van iedere polemische uitlating tegen het ‘gelieerd blad’ zorgvuldig ontluisd. Gevolg: geen sterveling buiten Swart, Hunninger, jou en mij weet, welke misverstanden waar gerezen zijn!! En ik zal zoo vrij zijn om, nu ik als blinde wordt behandeld, niet meer te repliceeren, hoewel ik nog het een en ander te zeggen heb!

Deze mededeelingen zijn strikt vertrouwelijk! Je kunt er dus ook in het publiek (P.C. of elders) geen gebruik van maken. Maar wel kun je (en ik zou het wel aardig vinden, als je het deed) deze manier van antwoorden van het N.R.C. zonder namen te noemen eens aan de kaak stellen, als je nog iets naders over je opvatting inzake R. en J. in P.C. schrijft. De hoogeschool der journalistiek leidt soms tot volkomen verdwazing.

h.gr. t.t.

Menno ter Braak

 

Dank voor de P.C. Het stuk van Dekking is bijzonder aardig en scherp

 

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie