Truida Varangot-ter Braak
aan
Menno ter Braak
Woluwe, 17 januari 1938
Woluwe, 17 Januari 1938
Beste Menno,
Wij hadden over deze kwestie willen praten omdat het geen zin heeft elkaar in ellenlange brieven op onjuistheden te wijzen terwijl we elkaar toch niet overtuigen. Jij bent affectgeladen en ik kan me dat best voorstellen en waardeeren. Maar daardoor wil je dingen niet zien; je antwoordt niet op vragen, die ik uitdrukkelijk stel en herhaal en reageert niet op punten waar je liever niet op ingaan wilt. Hoewel ik het zinlooze ervan inzie wil ik je toch nog even aan de hand van je laatste brief schrijven.
Het verbaast me dat je in mijn recapitulatie zooveel meer argumenten vindt dan in mijn andere brieven. Maar aangezien de ergernis-verwekkende feiten druppelsgewijs in mijn gezichtskring kwamen kon ik niet bij het begin alles overzien en daaraan zal het dan liggen.
Wat de inmenging van de oudelui betreft, ik zal hier niet verder ingaan op mijn verhouding tot hen, maar ik kan je wel zeggen dat ik vind dat zij iets met deze kwestie te maken hadden zoover die een conflict tusschen ons veroorzaakte. Ik liet hun onze brieven lezen, niet omdat ik wilde dat zij actief stelling zouden nemen, wat inderdaad idioot zou zijn, maar omdat ik wou dat zij inzicht in mijn bedoelingen zouden hebben. Ik zie niet in wat ik daarmee voor verkeerds gedaan heb.
Dat je geen vertrouwen stelt in mijn tactiek kan ik begrijpen. Ik ben niet tactisch en uit gronden, die ik meende dat jij beter zou begrijpen. Omdat wij in dezen veel gemeen hebben. Victor verwijt mij evenzeer dat ik geen persoonlijk initiatief getoond heb in de wrijvingen tusschen jullie.
In de beschuldiging van het citeeren van vrienden had ik moeten zeggen ‘schijnbaar citeert’. Greshoff verdraait teksten, (ook die van zijn vrienden) wanneer hij zichzelf daarmee in een gunstig daglicht kan stellen. Je correctie verandert niets aan de essentie van mijn aantuiging.
Ik twijfel er niet aan dat jij in staat bent een eigen oordeel te vellen over de Vlamingen. Alleen weet ik dat je gegevens, waarop dat oordeel nu eenmaal moet berusten, niet zuiver zijn, want door Greshoff grootendeels verstrekt.
Wat de sluiting van het debat in Het Vaderland betreft, ik ben het er mee eens dat zoo'n geschrijf niet voortgezet kan worden in een dagblad. Maar ik ben het niet eens met de onwaardige antwoorden van Greshoff, die eventueel door jou rechtgezet hadden kunnen worden, zonder hem daarbij af te vallen op de punten waarop je het met hem eens was.
De voorbeelden van Hellens en Vestdijk schreef ik alleen omdat mij daaraan gedemonstreerd werd dat Greshoff ondanks een andere houding tegenover de Vlamingen, doorging met hen als apen en ondermenschen te beschouwen. Wat Vestdijk betreft ter rechtvaardiging: hij heeft niet eerst aangenomen maar na twee uitnoodigingen, bedankt. - Het overcolporteeren van Greshoff's woorden bij Hellens uitgesproken, bestond hierin dat de broer, ons de meening van Hellens over de Vlaamsche geschiedenis overbracht zonder dat hij Gr.'s rol hierin kende. Toen Victor, wel vermoedende, wie Helleman's zegsman was Greshoff vroeg of hij dat gezegd had, zei hij: Hoe komt, wat ik een week geleden bij Hellens in de huiskamer heb gezegd, nu in 's hemelsnaam bij jullie.
Dat je denkt dat de Vlaamsche litteratoren de litteratuur als middel gebruiken om zich maatschappelijk te doen gelden is een bewijs dat je geen begrip hebt van de Vlaamsche toestanden. Dat jij b.v. Maurice niet beter kent, valt me van je tegen. Dat Greshoff, die hem wèl beter kent, die meening bij jou versterkt, vind ik gemeen.
Over de houdingsverandering van Victor tegenover de Vlamingen zal hij zelf wel shrijven. Maar hier belet je affectgeladenheid je gewoonweg te voelen wat ironie is.
Of ik ‘op hoogen toon’ heb opgebeld, zou ik niet meer kunnen zeggen. Maar ik maak je er nog attent op dat vóórdien Greshoff mij enkele malen heeft opgebeld, onder een voorwendsel, om over de kwestie te kunnen praten.
Over de beschuldiging van de verknochtheid aan Het Vaderland antwoordt Victor.
Heb je in tijden dat we persoonlijk contact hadden mij ooit betrapt op hypocrisie? Ik heb eenvoudig geschreven uit boosheid en in het gevoel dat er onrecht geschiedde ten koste van Maurice. Niet omdat ik zelf zoo'n heilige ben. Maurice geeft zich ook niet uit voor heilige. Greshoff wel. Hij coquetteert met zijn gebreken (voor zoover hij die wil bekennen) om aan te toonen dat hij in den grond zoo onschuldig en rein is. Hij is slachtoffer van de onverzoenlijkheid (terwijl de Vlamingen juist veel te verzoeningsgezind zijn naar mijn zin) en martelaar voor zijn overtuigingen.
Tenslotte over het affect, de rancune die ik à priori tegen Greshoff zou hebben gehad, ik zou je die werkelijk toegeven als dat zoo was. De verhouding tusschen Greshoff en ons is nooit die geweest van een intieme vriendschap en de laatste tijd was de omgang nogal erg beperkt. Ik heb al betrekkelijk gauw na mijn komst hier gezien dat Greshoff's kameraadschap met reserve opgenomen moest worden, niet uit wat ik van hem ondervonden heb, want hij heeft mij nooit meer betoond dan wat hij werkelijk meende. Daar ik geen hooge eischen stelde kon ik ook niet diep teleurgesteld worden. Niettemin heeft het me, ondanks gelijdelijke voorbereiding geschokt de tegenstelling tusschen Greshoff naar buiten en Greshoff naar binnen zoo gedemonstreerd te zien.
Wat de hartelijkheid aangaat: Er bestaat een internationale van goud en zilver. Misschien doen de Belgen daaraan niet mee wat de critiek betreft, Greshoff neemt genoegen met een lager gehalte, waar het de hartelijkheid betreft. Kun jij anders verklaren, dat iemand een ‘kameraad’, die hem van oneerlijkheid beschuldigt, uit hartelijkheid een boek stuurt en tegelijkertijd tegen anderen zegt dat hij die ‘kameraad’ als een ondermensch beschouwt? Of dat je een kameraad tot twee maal toe via de litteratuur, unfair behandelt en zegt: de litteratuur is me onze vriendschap niet waard?
Greshoff's reactie toen hij mijn eerste brief aan jou gelezen had was ongeveer, Truida's fout is dat zij de Vlamingen voor vol aanziet. Ik heb ook mijn bezwaren tegen de Vlamingen maar op het gebied der menschelijkheid zie ik ze zeker voor vol aan. Ik zie tenminste niet daarin het verschil tusschen de Nederlanders en de Vlamingen.
Ik heb nu je kroniek gelezen over Alles Komt Terecht. Ik vind dat je heel sympathiek een compromis hebt gevonden tusschen je geweten en je vriendschap. Maar er spreekt toch een zekere naïviteit uit. Je kunt nu niet meer zeggen dat Komen en Gaan niet in de eerste plaats een boek van een Vlaming is, maar van een Europeaan.
Met hartelijke groeten, quand même,
Doorslag: Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam