Menno ter Braak
aan
J. Greshoff

Den Haag, 27 augustus 1937

Den Haag, 27 Aug. '37

 

Beste Jan

Hierbij de gevraagde brief naar Parijs, die je, hoop ik, daar ook inderdaad zal bereiken. Ik ontving je lange uiteenzetting over het geval Eddy, en de daarop gevolgde kaarten. Het is me volkomen duidelijk, dat je er genoeg van hebt en dus het ultimatum maar hebt aanvaard. Om dezelfde redenen verzond ik ook mijn brief van 1 Aug. niet, al heb je misschien gelijk, als je zegt, dat het Eddy geen kwaad zou doen dat te hooren. Maar het is de volstrekte overtuigdheid, dat het niets zal uitwerken dan nieuwe verbittering en nieuwe verdachtmaking van mijn bedoelingen, die mij den brief ook nu in portefeuille doet houden. Ik weet absoluut niet, wat ik E. momenteel zou moeten schrijven, en daarom zwijg ik liever, want ik kan er voorshands nog niet aan wennen, hem ‘beneden zijn waardigheid’ te gaan behandelen, dus alsof hij tropenkolder had. Hij zal uit mijn zwijgen wel verkeerde conclusies trekken, maar ik kan het heusch niet helpen. Ieder woord, dat ik hem nu zou schrijven buiten mijn ‘laatste argumenten’ om, zou mij degouteeren. Misschien komt er binnenkort eens een ongedwongen aanleiding. In ieder geval houd ik dien onverzonden brief in petto; misschien kan hij nog eens dienst doen, als er nieuwe misverstanden dreigen.

Dezen verwijdering is op dit moment niet te ontloopen. Ik heb zelf het gevoel, dat den invloed, dien ik jarenlang van Eddy heb ondergaan, is uitgewerkt; er is eenige overeenkomst tusschen mijn oneenigheid destijds met Dick Binnendijk, en deze quaestie. Een al te intieme vriendschap, die secundair zeer intieme intellectueele gelijkgezindheid heeft meegebracht, wordt door het ‘splijten’ van dat secundair-intellectueele op een zeker moment ook aangetast, omdat men van elkaar 100% wil. Ik heb goede hoop, dat, zooals tenslotte de menschelijke relatie tusschen Dick B. en mij in staat is gebleken de intellectueele verschillen te trotseeren, ook deze menschelijke relatie haar recht zal hernemen. Zoomin als ik destijds Dick een handbreed heb toegegeven omtrent zijn poëzie-‘leer’, zoomin ben ik daarom nu van plan Eddy een vingerkootje toe te geven inzake zijn élite-‘leer’, die ik hardgrondig verwerp. Misschien houdt hier de analogie op, want Dick en Eddy zijn weer totaal verschillende persoonlijkheden. Maar hier sta ik, ik etc. Ik neem aan, dat, afgezien van de voorgrond-kul, Eddy er ook zoo over denkt, wat zijn elite-begrip betreft. Dat moet uitgevochten worden.

Stuur me vooral je gedicht! Hetgeen je erover schrijft, maakt me oprecht nieuwsgierig! Eigenlijk zou ik het liefst even een week-end naar Brussel komen, om vele zaken te bespreken. De zaak Gino-Hermans is in mijn vacantie gepasseerd. Ja, dat die H. een vent van nix is, zal zeker waar zijn. De kern van de zaak is, denk ik, dat Gino de dagelijksche Murat-injectie van Eddy, die hij hard noodig had, te zijnen ongunste zal moeten ontberen. Want veel persoonlijkheid schijnt hij niet te hebben.

Iedereen is, als jij, geestdriftig over dien Gomperts. Ik schreef hem, en kreeg een erg aardig antwoord. Hij komt waarschijnlijk de volgende week hier kennismaken. Inderdaad, ik ben nu voor minstens een jaar immuun tegen de afrekeningen van Zijlstra.

Ik heb je aan Oprecht Verlag opgegeven als abonné van ‘Mass und Wert’. Je behoeft niet vooruit te betalen, dus te zijner tijd zullen ze je wel een quitantie aanbieden.

Schrijf spoedig uit Brussel!

Hart.gr. v. Aty en van Ant

Je Menno

 

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie