J. Huizinga (Leiden)
aan
Menno ter Braak
Leiden, 30 oktober 1935
Leiden, 30. X. '35
Waarde Menno,
Hartelijk dank voor je bespreking van mijn boek! Ik las die met bijzonder genoegen, welk genoegen niet-in-het-minst getemperd werd door je aanteekenen van bezwaren, waaronder er zijn, die ik gaarne als gegrond erken. Het heeft geen zin, er thans over in discussie te treden; ik bepaal mij tot enkele opmerkingen tot verweer.
1. | Mijn bepaling van ‘zekere grondvoorwaarden’ van cultuur verklaar ik uitdrukkelijk (p. 25) als niet als ‘definitie’ bedoeld. |
2. | Je gaat te ver, wanneer je mij ‘tegen de kunst’ laat getuigen. |
3. | Je hebt volkomen gelijk, wanneer je in mijn houding ten opzichte van den oorlog een onopgeloste tegenstelling signaleert. |
4. | en dit is voor mij het voornaamste: naar mijn meening berust je veronderstelling, als zou ‘liefde tot de wetenschap’ het uitgangspunt van dit boek zijn geweest, nog altijd op een oude, geheel onjuiste maar, vrees ik, moeilijk uitroeibare opvatting van mijn persoon. |
Mocht het mogelijk zijn, door persoonlijk verkeer in dit opzicht nog eens tot beter verstaan te komen, dan zal het mij te allen tijde aangenaam zijn.
Met veel groeten,
t.t. J. Huizinga
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum